Hoe kun je mooiere foto's maken?
Regelmatig spreek ik mensen die een digitale spiegelreflexcamera (hierna dslr) hebben en dan alleen de automatische programma's gebruiken.
Het voordeel tov een compact camera is dan dat je dmv een zoomlens alles dichterbij kan halen, maar echte mooie foto's maak je pas als je de mogelijkheden van de camera ten volle benut.
Vaak raken mensen de weg kwijt door allerlei technische termen in boeken en in artikelen op het internet. In deze beschrijving zal ik proberen om een en ander op een heel eenvoudige wijze duidelijk te maken. Dus geen technisch gepraat, maar een korte opsomming hoe je met je dslr om moet gaan om van een beginner naar een licht gevorderde te komen.
De aanschaf.
Voor degene die op het punt staan om een dslr aan te schaffen, het volgende:
Er bestaan geen slechte instapmodellen. Koop het merk waar je je lekker bijvoelt. Het belangrijkste van de uitrusting is de lens.
Bedenk goed wat je wilt fotografeeren. Zijn dat voornamelijk insekten en flora, dan is een echte macrolens het beste. Koop bij voorkeur een macrolens met een 1:1 (dat betekent dat je lifesize kunt fotograferen) formaat.
Een lens van ca. 100mm geniet de voorkeur, omdat je dan meer afstand kunt nemen tot je onderwerpen. Het voordeel van een goede macrolens is dat je er ook prachtige portretfoto's mee kunt maken.
Voor vogelfotografie is een 400 mm het minimum. De voorkeur gaat uit naar 500mm om de kleinere vogels goed vast te kunnen leggen.
Voor allerlei fotografie, waarbij je onderwerpen die verderaf staan dichterbij wilt halen is een 70/75-300mm zoomlens het best.
Voor allerlei fotografie waarbij je het onderwerp niet dichterbij hoeft te halen (denk aan gebouwen ed) is een 18-50mm handig.
Wilt u allelei natuurfotografie doen dan kan ik een 50/100-500mm zoomlens aanraden.
Lenzen met een vaste brandpuntsafstand (300, 400 of 500mm) zijn kwalitatief beter dan zoomlenzen, maar bieden minder mogelijkheden.
Lenzen van hetzelfde merk als de camera genieten de voorkeur, maar er zijn ook heel kwalitatief goede lenzen van Sigma en Tamron. Ze zijn in ieder geval meer dan de helft goedkoper.
Koop in ieder geval nooit een lens van een of ander flutmerk, want die zijn echt waardeloos.
Een Sigma 50-500mm (die gebruik ik ook) kost via marktplaats zo'n 500 euro. Dit is echt een allround objectief van goede kwaliteit. Door het gewicht van 1800 gram heb je wel een goed statief nodig om hiermee te fotograferen, anders is de kans op bewogen foto's erg groot.
Denk dus goed na voor je een lens aanschaft.
De compositie
Het belangrijkst van een foto is dat hij scherp is. Dat is eigenlijk het belangrijkste vereiste van een foto en dat is vaak al lastig genoeg. Kleine bewegingen met de camera zorgen direct voor onscherpte. Wanneer je uit de hand fotografeert moet je zorgen dat je stevig staat en niet te hard de ontspanknop indrukt. Houd de hand waarmee je de lens vasthoudt, onder de lens ter ondersteuning. De meeste mensen hebben hun hand bovenop de lens omdat je dan makkelijker kunt in- of uitzoomen. Dit zorgt vaak voor extra beweging van de camera.
Om de foto sterker en prettiger te maken, moet je een goede compositie kiezen.
Bv.: Om een kind te fotograferen, moet je een beetje door je knieen zakken. Een kind vanuit een hoger standpunt fotograferen geeft een raar beeld.
Portretfoto’s maak je tegen een rustige achtergrond.
Fotografeer je iemand bij bv een huis aan aan drukke weg, dan kan een stapje naar links of naar rechts een mooiere foto opleveren, omdat de weg dan niet te zien is.
Let dus altijd op de achtergrond.
Een hoger of lager standpunt kan ook altijd al veel mooiere resultaten opleveren.
Fotografeer je dieren, dan krijg je de mooiste foto’s wanneer je op de ogen scherpstelt.
Fotografeer je insekten/vlinders/libellen of iets anders kleins met vleugels, probeer dan om evenwijdig aan het onderwerp te staan.
Daarmee bedoel ik dat je op gelijke afstand bent van allebei de vleugels. Alleen dan is alles scherp. Wanneer de ene vleugel dichterbij is dan de andere, zal 1 van de vleugels onscherp zijn.
Zet een onderwerp, behalve wanneer je een portretfoto maakt, nooit precies in het midden.
Maak je een foto van een vuurtoren, zet deze dan een beetje aan de linker- of rechterkant van de foto.
In de fotografie wordt vaak de regel van derden of de gulde snede gebruikt.
Dit betekent:
Trek 2 denkbeeldige horizontale en ook 2 verticale lijnen op 1/3 en 2/3 van je scherm.
Probeer het hoofdonderwerp dat je fotografeert op de snijpunten te zetten, dan krijg je een mooiere compositie en dus een sterkere foto. Kijkt of loopt een dier naar links, plaats hem dan aan de rechterkant van de foto, anders lijkt het of hij zijn kop stoot.
Zorg er altijd voor dat de horizon recht is. Als je een zonsondergang in de zee fotografeert en je horizon staat scheef, geeft dat een idee dat het water weg loopt. Horizonnen rechtzetten, kan ook altijd nog in een bewerkingsprogramma.
Wanneer je een landschap fotografeert waarin een weggetje loopt, is het mooier om het weggetje vanuit de hoek te laten starten. Aan de andere kant is het ook een mooi gezicht wanneer de ene zijde van de weg start vanuit de linkerhoek en de andere kant vanuit de rechterhoek. Je creeert dan de illusie van diepte in je foto, omdat de weg die naar boven loopt steeds smaller wordt.
Wanneer je een landschap fotografeert is het mooi om ook iets op de voorgrond in je foto te betrekken. Een struik, een steen, of iets dergelijks, want daarmee breng je ook diepte aan.
Gebruik voor het fotograferen van een landschap een klein diafragme (=groot f-getal, zie verderop in de tekst voor uitleg diafragma).
Nu kan het zo zijn dat je een foto wilt maken van een vuurtoren en je wilt deze mooi aan de linkerkant van je foto plaatsen. Maak je nu een foto waarin die vuurtoren inderdaad zo in beeld staat, dan is de kans erg groot dat de vuurtoren niet scherp op de foto staat.
In de camera kan je via menu de manier van scherpstellen regelen.
In het menu kan je de auto-focus regelen. Daar zijn 3 keuzes. 1 van de keuzes is AF-S en je hebt ook een keuze van AF-C. De S staat voor single en de C staat voor continu. Fotografeer je bewegende onderwerpen, dan is het beter om AF-C in te stellen, want dan blijft de camera automatisch scherpstellen. Zet je de camera op AF-S, dan kun je het hoofdonderwerp midden in beeld nemen. De camera stelt scherp op het onderwerp en je drukt de opnameknop half in en houdt deze ingedrukt. Nu blijft de camera scherpgesteld zoals je wilt. Dan kun je het onderwerp zo kaderen en krijg je een mooie compositie en het gedeelte dat scherp moet zijn, is ook scherp.
Stel je camera dan wel in op spot autofocus. Op die manier wordt er scherpgesteld op het gebied midden in je schermpje. Dus als je het rondje midden in je schermpje ergens op richt (je onderwerp), dan weet je dat de camera daarop scherpstelt (ook dit kun je regelen in je menu en wordt verderop uitgelegd).
Ook heel belangrijk! Fotografeer altijd met de zon in je rug. Behalve natuurlijk als je bv een zonsondergang wilt fotograferen of juist de zonnestralen op je foto wilt hebben. Ook bij portretfoto’s moet je rekening houden met de zon. Laat je onderwerp NIET in de zon kijken. Dit levert samengeknepen ogen op. Dus zoek een mooi plekje met de zon van opzij of (liever nog) in de schaduw.
Een aantal belangrijke termen:
Scherptediepte:
Dit is de mate van scherpte in je gehele foto. Voor een portret wil je in ieder geval je onderwerp (het gezicht van de persoon of een vogel of een bloem) scherp in beeld hebben. De achtergrond moet wazig zijn, zodat het onderwerp er mooi uitspringt en je niet afgeleid wordt door een drukke achtergrond. Dit noem je een kleine scherptediepte, Fotografeer je een landschap, dan wil je zoveel mogelijk van het landschap scherp op de foto krijgen. Dan heb je dus een grote scherptediepte nodig.
Dit kun je instellen dmv het diafragma.
Diafragma:
Dit is de grote van je lensopening. Wanneer je de programmakeuzeknop op A zet, dan kun je het diafragma instellen, waarmee je de hoeveelheid licht die door de lens valt regelt.
Kijk maar eens in je lens (eerst de knop op A zetten) en draai eens aan het instelwieltje dat op je camera zit.
Je ziet de opening in de lens groter of kleiner worden.
Een klein diafragma getal geeft een grote opening en andersom. Een klein diafragma getal geeft kleine scherptediepte een groot F (=diafragma) getal geeft een grote scherptediepte.
Dus rond de f5.6 gebruik je voor portretten (dus onderwerp scherp, achtergrond wazig) en bv F11 of F14 gebruik je voor landschappen (ga geen F22 of hoger gebruiken, daarmee krijg je alleen maar een slechtere foto).
Je kunt het verschil zien door een testje te doen met 2 voorwerpen.
Zet deze onderwerpen schuin achter elkaar op bv een tafel. Zet de A-stand op het laagst mogelijk f-getal en stel scherp op het onderwerp dat het dichtsbij staat. Stel daarna het diafragma in op bv F8 en ook eens op F14. Vergelijk de drie foto’s en je weet wat ik bedoel. Zorg wel dat je het bij daglicht doet, zodat de camera wel kan werken met deze diafragma’s.
In bepaalde omstandigheden kun je dus eigen keuzes maken met het diafragma om datgene dat je scherp wilt hebben op de foto ook scherp is.
Met de automatische programma’s kan je dit niet regelen.
Stel: Je loopt in het bos en ziet een hert met daar schuin achter een jong hertje.
Nu moet je beslissen of je het grote hert of het kleine hert scherp op de foto wilt hebben. Je stelt een klein diafragma in, bv F6.3, en stelt scherp op 1 van de 2 dieren. Daardoor is er 1 scherp en de ander wordt een beetje wazig. Je kunt natuurlijk ook kiezen om ze beide scherp op de foto te zetten en daarvoor moet je dus een groter F-getal kiezen.
Tsja, het is dan wat je zelf het mooiste vindt.
Sluitertijd:
Dit is de tijd dat de lensopening geopend is.
De sluitertijd kun je regelen door de keuzeknop op S (of in andere camera's T) te zetten.
Door aan het wieltje te draaien kun je deze dan regelen. Wanneer je aan het wieltje draait, zal je zien dat de waarde verspringt. Het wordt weergegeven met een breuk of met een apostrofe.
‘8 of ‘3 zijn lange sluitertijden. Bij ‘8 staat de lens 8 seconden open. Dit is bv mooi wanneer je een stad bij nacht fotografeert. Je zult dan zien, dat de lichten van het verkeer een lang lint gaan vormen op je foto. Dit kun je ook gebruiken bij vuurwerk.
Lange sluitertijden zijn alleen bruikbaar met een statief. Vanuit de hand fotograferen is onmogelijk omdat je zeker de camera gaat bewegen en dus een onscherpe, wazige foto krijgt.
Ook zul je waarde zien zoals 1/15 en 1/500 of 1/1000 etc.
Hoe groter de noemer, hoe sneller de sluitertijd.
Fotografeer je een bewegend voorwerp, zoals bv een jogger, dan heb je een snelle sluitertijd nodig van 1/250 of 1/500. Dan staat de lens maar heel even open en bevries je dus het beeld.
Een rijdende auto moet al gauw met 1/1000.
Dus bij 1/500 staat de lens korter open dan bij 1/250 (1/500 is dus een snellere sluitertijd) en logischerwijs geeft dus 1/15 een langere sluitertijd dan 1/125.
Voor snel bewegende onderwerpen dus een zo groot mogelijke noemer kiezen.
Natuurlijk kan het ook mooi zijn om het gevoel van beweging vast te leggen. Dan moet je dus een langzamere sluitertijd kiezen en krijg je beweging in je foto.
Wanneer je bv een waterval fotografeert, kun je het moment bevriezen door een sluitertijd in te stellen van 1/500. De waterval zal dan “bevriezen” en je kunt de waterdruppels zien.
Wanneer je sluitertijd instelt op ‘1 of ‘3 dan zal het water een meer vloeiende beweging op de foto krijgen. Je krijgt dan het idee dat je het water ziet stromen.
Om mooie foto’s te maken met je camera, moet je een aantal dingen weten.
Fotograferen in de automatische programma’s is wel lekker makkelijk en levert vaak goede resultaten, maar als je echt goede foto’s wilt maken, moet je die programma’s niet gebruiken.
Wanneer je foto’s maakt in de P, A of S-stand zullen de kleuren (met de meeste camera's) minder mooi zijn, dan wanneer je met de automatische programma’s foto’s maakt, wanneer je ze op de computer bekijkt of ze laat afdrukken.
Dat komt omdat de fabrikanten weten dat mensen liever zelf met een fotobewerkingsprogramma, zoals Photoshop, de foto’s bewerken. De foto’s in de automatische programma’s zijn zo sprekend, omdat de camera’s de kleurenverzadiging automatisch verhogen. In de andere standen gebeurt dat niet en moet je dat dus zelf doen. Dus je foto’s die je wilt afdrukken altijd nabewerken.
Zie hiervoor de beknopte beschrijving Photoshop die ik een volgende keer zal posten.
Nog een aantal kreten die je moet kennen:
Witbalans:
Ieder soort licht heeft zijn eigen witwaarden. Halogeenlicht heeft een andere waarde dan daglicht of dan licht van een gewone lamp. Tl-licht is ook weer anders. Je kunt zelf de witbalans instellen, maar dat is toch wel vaak lastig en kan behoorlijke missers opleveren. Zet je de witbalans bv. Op daglicht en het is bewolkt, dan krijg je een gelige gloed over je foto’s. Zet je de witbalans op tl-licht en je maakt een foto buiten, dan krijg je een blauwe gloed over je foto.
Het beste (voor een beginner) is om de camera automatisch de witbalans in te laten stellen. Dus als beginner de witbalans zetten op AUTO!
Dit levert in bijna 95% van alle gevallen een juiste witbalans op je foto’s op.
Als je het beginnersniveau bent ontstegen, kun je je hierin eens verder verdiepen.
ISO:
Dit is de lichtgevoeligheid van je film (in ons geval van de geheugenkaart). Vroeger, toen je nog geen digitale camera’s had, kocht je een filmrolletje met een bepaalde iso-waarde. Bv iso 200.
Met iso 200 kon je eigenlijk alleen maar foto’s maken met mooi daglicht en voor ’s avonds had je dan eigenlijk een ander filmrolletje nodig met bv iso 400.
Gelukkig kunnen wij met de digitale camera per foto de iso-waarde instellen. Je kunt hem ook op AUTO zetten, maar dat kan in een aantal gevallen weer behoorlijke missers opleveren.
Hoe lager de ISO, hoe beter je foto.
De allermodernste camera's kunnen steeds beter overweg met hogere ISO-waarden.
Is het meer bewolkt, dan zet je de iso op 400 of 800. Fotografeer je ’s avonds met weinig licht, maar wil je geen flitser gebruiken, dan zet je hem op 800. De iso-stand 1600 is ook nog goed te gebruiken, maar alleen in bepaalde gevallen met de nieuwere modellen. Boven de 1600 is de kans erg groot dat je “ruis” op je foto krijgt.
Dan zijn er een soort van spikkeltjes op je foto te zien. Het beeld wordt blokkerige.
Zet je ISO niet te snel omhoog, want een hogere ISO betekent hoe dan ook kwaliteitverlies
Histogram:
1 van de grootste vooruitgangen met de digitale camera.
Je kunt je LCD scherm zo instellen dat je van een gemaakte foto het histogram ziet.
Een histogram is een soort berglandschap dat laat zien of de foto juist belicht is.
Een goed histogram laat een landschap zien dat links onderaan begint en dan een mooie berg vormt en rechts onderaan eindigt.
Je kunt dit histogram in 5 gelijkwaardige parten verdelen.
Het meest linkse part is helemaal zwart, het meest rechtse is helemaal wit. De middelste is middelgrijs.
Je ziet dus dat het verloopt van zwart naar wit in 5 stappen.
Deze stappen heten stops in de fotografie. Je ziet dus dat de camera 5 stops herkent en vastlegt.
Het menselijk oog legt er 8 vast. Die 3 verschil geven dus ook direct de beperking aan van de fotografie.
De camera kan nooit een beeld zo vastleggen als het menselijke oog. Het verloop van donker naar licht is altijd minder mooi dan dat wij het zien.
Verder met het histogram. Wanneer de berg helemaal aan de linker of rechterkant ligt is de kans 99% dat je een verkeerd belichte foto hebt gemaakt. Je kunt direct reageren door de camera opnieuw in te stellen of een ander standpunt in te nemen om een nieuwe en dus een goede foto te nemen.
Vroeger, toen je nog met echte film foto’s maakte, zag je thuis pas dat de foto helemaal mislukt was.
Ik gebruik het histogram altijd en kijk amper nog naar de foto zelf waneer ik afgedrukt heb.
Wat is nou een fout histogram of wat is een goed histogram?
Dat is een lastige vraag om te beantwoorden, want in principe kan elk histogram goed zijn.
Maar als je weet wat je fotografeert moet het lukken om het histogram te beoordelen.
Als er veel donkere tinten in je onderwerp zitten, zal de berg dus meer aan de linkerkant staan en als je meer lichte tinten fotografeert aan de rechterkant.
Fotografeer je echter iets met veel kleuren bij daglicht dan zou je een mooie berg moeten zien die verdeeld is over de 5 vlakken.
Ligt de berg dan ver naar links of rechts, is de foto verkeerd belicht.
Natuurlijk zijn er situaties die uitzonderlijk zijn. Bv. fotograferen van onderwerpen in de mist of in de sneeuw, zonnestralen die door de wolken of door de bomen komen, een witte zwaan, een zwarte kat. Dat soort dingen leveren een raar histogram op.
Fotograferen in de P, A of S stand
P-stand: hierin kun je alleen zelf de iso-waarde en de witbalans aanpassen. De camera kiest
meestal een groot diafragma en een bijbehorende sluitertijd.
A-stand: In deze stand kun je zelf het diafragma instellen en de camera stelt een daarbij
behorende sluitertijd in.
Diafragma is te gebruiken om de scherptediepte van de foto in te stellen.
Kleine waarde; alleen het onderwerp scherp, achtergrond wazig
Grote waarde ; meer scherpte in de diepte. Achtergrond wordt scherper naarmate
de waarde hoger wordt. Dus waarde f11 zorgt ervoor dat er meer dingen scherp op de foto staan dan bij F5,6.
S-stand: In deze stand kun je de sluitertijd instellen en de camera kiest het bijbehorende
diafragma.
Stilstaande objecten kunnen met een kleine sluitertijd gefotografeerd worden bv 1/30.
Bewegende objecten vanaf 1/125 of beter 1/250 of 1/500. Ligt eraan hoe snel het onderwerp beweegt.
Hoe hoger de noemer, des te minder onscherpte bij beweging.
Dus 1/500 of 1/1000 bij sport en bij niet bewegende onderwerpen kan een langere
sluitertijd gekozen worden.
M-stand: Hierbij moet je alles zelf instellen. Dit is echt iets voor de gevorderde fotograaf.
Kan de camera geen tegenwaarde geven bij de A of S-stand en blijft dus knipperen, dan de ISO verhogen (zie verderop).
Hoe langer de sluitertijd (bv 1/8 of 1/15) hoe groter de kans dat de foto bewogen is omdat je de camera beweegt.
Dus bij bv een sluitertijd van 1/125 heb je minder kans op een foto met bewegingsonscherpte doordat je de camera beweegt of dat het onderwerp een beetje beweegt.
De p-stand is eigenlijk ook een automatisch programma. Je stelt ergens scherp op en je camera kiest zelf een diafragma en een daarbij behorende sluitertijd. Het voordeel is dat de automatisch flits niet aangaat. Wel kun je met het instelwieltje de sluitertijd wijzigen en de camera wijzigt dan zelf het diafragma. Je kunt hier wel met de iso-waarde knoeien, zodat de camera snellere waardes kan instellen. Let wel op: de camera zal een groot diafragma instellen.
In de A-stand en de S-stand stel je dus zelf de ene waarde in en de camera zoekt daar de juiste andere waarde bij.
Nu komt de ISO pas echt om de hoek kijken.
Wil jij bv iets fotograferen met een korte sluitertijd (1/1000) en je hebt dat ingesteld dmv het draaiwieltje, dan zoekt de camera daar een diafragma bij. Nu is het afhankelijk van de hoeveelheid buitenlicht of de camera dat kan. Indien de camera bij deze snelle sluitertijd geen juist diafragma kan instellen, gaan de waarden knipperen op je scherm. Neem je nu toch de foto, dan heb je een verkeerd belichte foto, die direct de prullenbak in kan.
Om het knipperen te stoppen( dit houdt in dat de camera een juist diafragma kan instellen en dus een goed belichte foto kan nemen) moet je de sluitertijd veranderen. Deze zal langer moeten worden. Misschien wanneer je het verlaagd naar 1/500 kan je wel een goed belichte foto nemen.
Maar je kunt ook de lichtgevoeligheid van de film (geheugenstick) verhogen. Dat doe je door de ISO met 1 of 2 stappen te verhogen. Had je in eerste instantie iso 400 ingesteld en kon de camera daarmee niet overweg, dan verhoog je de iso naar 800. Lukt het dan nog niet, dan kun je nog een keer verhogen naar 1600. Lukt dat nog niet dan moet je toch echt stapje voor stapje je sluitertijd verlagen, totdat de waarden op je scherm niet meer knipperen.
Afhankelijk van het te fotograferen onderwerpsitie stel je dus of het diafragma in of je stelt de sluitertijd in.
Dus fotografeer je in de S-stand dan bepaal je zelf de sluitertijd en past de camera het diafragma (scherptediepte) aan.
Fotografeer je in de A-stand dan bepaal je zelf de scherptediepte (laag getal weinig scherptediepte, hoog getal veel scherptediepte) en past de camera de sluitertijd aan.
Stel je een sluitertijd in en de camera kan daar met het aanwezige licht geen goed diafragma tegenoverstellen, dan begint de diafragma waarde op je camera te knipperen.
Uiteraard geldt dat ook andersom. Dus diafragma instellen en de camera kan daar geen sluitertijd tegenover zetten.
Wanneer dit gebeurt en je neemt toch een foto, dan krijg je een verkeerd belichte foto en kan deze de prullenbak in.
Onder- of overbelichten
Iedere lens heeft een bepaalde sweet-spot. Een waarde waarop de lens het best presteert en de mooiste platen maakt. Bij mijn lens is dat F8.
Als er dus voldoende licht is en ik kan blijven fotograferen met F8, zal ik af en toe wat moeten over- of onderbelichten om toch een juiste belichting te krijgen.
Als je eenmaal een tijdje fotografeert, zal je aan de resultaten zien wat ik hiermee bedoel. Je denkt dat je goed belicht hebt en toch krijg je een veel te licht of veel te donker resultaat.
Als je foto te donker wordt, dan moet je iets gaan overbelichten, waardoor deze dus lichter gaat worden. Wordt de foto te licht dan moet je gaan onderbelichten.
Weet dat deze mogelijkheden bestaan en ga ermee experimenteren in het veld.
18% GRIJSWAARDE
De camera ziet geen kleuren en wil daardoor alles belichten naar een ingebouwde 18% grijswaarde.
Het gevolg hiervan is dat onderwerpen die veel lichter of donkerder zijn dan 18% grijs, zodanig aangepast belicht gaan worden, waardoor foto’s over- of onderbelicht raken.
Voorbeeld:
Je wilt een witte zwaan fotograferen en omdat deze zoveel afwijkt van de grijswaarde die ingebakken in de camera zit, gaat je camera de zwaan onderbelichten om toch maar tot die grijswaarde te komen.
Hierdoor krijg je dus een foto, waarop de zwaan grijzig wordt.
Wil je dus een foto maken van een witte zwaan en deze zwaan moet ook echt wit op de foto komen, dan moet je gaan OVERBELICHTEN om de wijziging van de camera ongedaan te maken.
Het klinkt raar, om iets lichts over te belichten, maar eigenlijk is het heel logisch.
Bij een zwarte kat is het net andersom. Je moet de camera dus ONDERBELICHTEN om een mooie zwarte kat te krijgen.
Vooral foto’s in de sneeuw hebben hier onder te lijden. Je krijgt altijd (wanneer je niet zelf ingrijpt), grijzige of blauwige sneeuw en een vlak landschap zonder details. Dus wanneer je een foto neemt van een sneeuwlandschap, denkt de camera, dat hij moet ingrijpen, gaat onderbelichten en maakt voor zijn idee de juiste foto. Maar je hebt nu grijze sneeuw en geen details. Je moet nu met de functie belichtingscompensatie ingrijpen (zie beschrijving camera). Je moet de foto dus gaan overbelichten om tot een mooie foto te komen. Zet de belichtingscompensatie een paar streepjes in de plus en je krijgt een mooie foto.
Bij hele donkere of zwarte onderwerpen moet je gaan onderbelichten. Je zet de compensatie dus een paar streepjes in de min.
Een ander hulpje in je camera is de zogenaamde SPOTMETING (in het menu te vinden onder lichtmeting). Hiermee meet de camera de belichting op een punt waar jij de camera op richt (alleen het middelste punt van je zoeker).
Wanneer je deze richt op iets wat ongeveer dezelfde waarde heeft als 18% grijs, krijg je een goed belichte foto.
Dat doe je als volgt:
Zet de instelling van je camera op spotmeting (in je menu onder lichtmeting), richt je camera op iets wat 18% grijs is (bijv. een stukje gras of een betonnen muur of een mooie blauwe lucht), houdt een speciaal knopje(zie je gebruiksaanwijzing belichting vergrendelen) op je camera ingedrukt, mik je camera op wat je wilt fotograferen en druk af. Dan krijg je een juist belichte foto. De plek waar je de belichting meet, moet dan wel in hetzelfde licht vallen als het te fotograferen onderwerp.
Hiermee krijg je ook een mooie witte zwaan of een zwarte kat.
Maar het is vooral handig wanneer je een zonsondergang, mooie lucht of een foto van heel veel mensen maakt. Mik je met spotmeting op de zon, dan zul je de belichtingscompensatie moeten gebruiken, anders wordt je foto verkeerd belicht. Richt je op iets met 18% grijs, gebruik de vergrendeling en neem dan de foto, dan krijg je ook de juiste belichting.
Stel je eens voor dat je een foto maakt van 2 kinderen op een drukke plek, met veel verschillende kleuren.
Je mikt op 1 van de twee terwijl deze een zwart t-shirt aanheeft.
De camera wil eea weer wijzigen naar 18% grijs en zal daardoor de belichting gaan wijzigen, waardoor de kleuren minder mooi op de foto overkomen.
Nog een paar adviezen om blunders te voorkomen.
Wanneer je een dagje gaat fotograferen, altijd even je instellingen controleren voordat je begint.
De instellingen waarmee je de vorige keer bent geëindigd, kunnen wel helemaal fout zijn ten opzichte van de omstandigheden van de nieuwe dag.
Let ook op tijdens de dag. Niets is zo frusterend wanneer foto's mislukken door verkeerde instellingen
Zorg altijd voor een goed gevulde batterij.
Zorg voor een geheugenkaart met voldoende ruimte.
Tips:
Fotograferen in een dierentuin of vanachter glas:
Ga bij een hek van gaas, zo dicht mogelijk met je lens naar het gaas toe. Op die manier kan je camera scherpstellen op het onderwerp en krijg je het gaas niet op de foto.
Ook wanneer je een foto maakt vanachter glas, ga je zo dicht mogelijk met je lens naar het glas. Daardoor krijg je geen weerspiegelingen of schitteringen op je foto.
Handmatig scherpstellen:
Fotografeer je een onderwerp dat gedeeltelijk achter iets anders staat, dan kan het beter zijn om handmatig scherp te stellen.
Bv: Iets of iemand staat geheel of gedeeltelijk achter een struik of tussen de bomen. Met de autofocus is de kans aanwezig, dat de camera scherpstelt op 1 of meerder takjes van het struikje.
Op je camera zit een knopje waarmee je kan kiezen tussen AF en MF. AF staat voor autofocus en MF staat voor Manual Focus. Schuif het knopje naar MF en je moet nu zelf aan de lens draaien om goed scherp te stellen. Er zijn lenzen (Sigma) die een ring op de lens hebben, die je dan ook moet verschuiven naar MF.
Dingen die nodig zijn:
Extra batterij is heel handig
Extra geheugenkaart is heel handig
Zonnekap voor op je lens, zodat er geen direct zonlicht in je lens kan vallen.
Ga je meer fotograferen, dan is een statief min of meer noodzakelijk. Niets is zo frustrerend dan
wanneer je thuis je foto’s bekijkt en ze blijken bewogen te zijn.
HEEL BELANGRIJK!
Wissel je lenzen snel zodat er zo min mogelijk stof of vuil bij kan komen.
Houdt je camera, tijdens het wisselen van lens, zo vast dat er geen stof in de camera kan komen.
Maak je lensglas schoon met een brillendoekje, maar nooit met een zakdoekje of met je t-shirt.
Dat laatste kan krassen veroorzaken.
Al het bovenstaande heb je uiteraard niet direct onder de knie. Het devies is oefenen, oefenen, oefenen.
Al doende leert men.
Ik hoop dat een ieder iets aan deze beschrijving heeft.
Succes met fotograferen,
René